Fritz 15

C. De notatie van schaakpartijen / Algebraïsche notatie

C. De notatie van schaakpartijen / Algebraïsche notatie

Previous topic Next topic  

C. De notatie van schaakpartijen / Algebraïsche notatie

Previous topic Next topic  

 

De FIDE erkent voor haar eigen toernooien en matches slechts één systeem van noteren, het algebraïsch systeem, en beveelt het gebruik van deze uniforme schaaknotatie ook aan voor schaakboeken en -tijdschriften. Notatieformulieren met een andere notatie mogen niet worden gebruikt als bewijs in gevallen waarin normaal het notatieformulier van een speler daartoe wordt gebruikt. Een arbiter die ziet dat een speler een andere notatie gebruikt, moet hem wijzen op wat vereist is.

 

Beschrijving van het Algebraïsch Systeem

 

C1

In deze beschrijving wordt met ‘stuk’ een stuk ongelijk aan een pion bedoeld.

 

C2

Elk stuk wordt aangeduid door een afkorting. In het Nederlands door de beginletter -een hoofdletter- van zijn naam,

Voorbeeld: K = koning, D = dame, T = toren, L = loper en P = paard.

 

C3

Een speler mag als afkorting van de naam van de stukken de naam die gebruikelijk is in zijn land gebruiken. Voorbeelden: F = fou (Frans voor loper), B = bishop (Engels voor loper). In gedrukte publicaties wordt het gebruik van figurines aanbevolen.

 

C4

Pionnen worden niet aangeduid door een beginletter; ze zijn daarentegen herkenbaar door het ontbreken van zo’n letter. Voorbeelden: e5, d4, a5.

 

C5

De acht lijnen (voor wit van links naar rechts, voor zwart van rechts naar links) worden achtereenvolgens aangeduid door de kleine letters a, b, c, d, e, f, g en h.

 

C6

De acht rijen (voor wit van onder naar boven, voor zwart van boven naar onder) worden achtereenvolgens genummerd met 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8. In de beginopstelling staan de witte stukken dus op de eerste en tweede rij, de zwarte op de zevende en achtste rij.

 

C7

Uit het voorgaande volgt dat elk van de 64 velden onveranderlijk wordt aangeduid door een unieke combinatie van een letter en een cijfer.

 

clip0025

       

C8

Elke zet wordt aangeduid door: (a) de afkorting van de naam van het stuk, en (b) het veld van aankomst. Tussen (a) en (b) wordt geen koppelteken geplaatst.

Voorbeelden: Le5, Pf3, Td1.

Bij pionzetten wordt alleen het aankomstveld genoteerd. Voorbeelden: e5, d4, a5.

 

C9

Wanneer er met een stuk geslagen wordt, mag er een x geplaatst worden tussen (a) de afkorting van de naam van het betreffende stuk, en (b) het veld van aankomst. Voorbeelden: Lxe5, Pxf3, Txd1, zie ook artikel C10.

Wanneer er met een pion geslagen wordt, moet de lijn van vertrek worden aangegeven, dan mag een x volgen, en dan het veld van aankomst. Voorbeelden: dxe5, gxf3, axb5. Als er met een pion ‘en passant’ geslagen wordt, dan mag er ‘e.p.’ aan de notatie toegevoegd worden. Voorbeeld exd6 e.p..

 

C10

Wanneer er twee identieke stukken naar hetzelfde veld kunnen worden verplaatst, wordt de zet als volgt genoteerd:

1. indien beide stukken op dezelfde rij staan door (a) de beginletter van het stuk, (b) de lijn van vertrek en (c) het veld van aankomst;

2. indien beide stukken op dezelfde lijn staan door (a) de afkorting van de naam van het stuk, (b) het cijfer van het veld van vertrek en (c) het veld van aankomst;

Indien de stukken op verschillende lijnen en rijen staan, dan heeft methode 1. de voorkeur.

Indien er sprake is van slaan, mag er een x ingevoegd worden tussen (b) en (c).

Voorbeelden:

a. Er zijn twee paarden, op g1 en e1, en een ervan gaat naar f3: Pgf3 ofwel Pef3.

b. Er zijn twee paarden, op g5 en g1, en een ervan gaat naar f3: P5f3 ofwel P1f3.

c. Er zijn twee paarden, op h2 en d4, en een ervan gaat naar f3: Phf3 ofwel Pdf3.

d. Als er op f3 iets wordt geslagen, dan zijn bovenstaande voorbeelden goed, maar er mag een x tussengevoegd worden: (1) Pgxf3 ofwel Pexf3; (2) P5xf3 ofwel P1xf3; (3) Phxf3 ofwel Pdxf3.

 

C11

In geval van promotie van een pion wordt de feitelijke pionzet genoteerd, onmiddellijk gevolgd door de afkorting van de naam van het nieuwe stuk. Voorbeelden: d8D, exf8P, b1L, g1T.

 

C12

Een remiseaanbod/-voorstel moet genoteerd worden als (=).

 

C13 Afkortingen:

0-0 = rokade met toren h1 of toren h8 (korte rokade)

0-0-0 = rokade met toren a1 of toren a8 (lange rokade)

x = slaan

+ = schaak

++ of # = mat

e.p. = ‘en passant’ slaan

De laatste vier zijn niet verplicht.

 

Voorbeeldpartij:

1. e4 e5 2. Pf3 Pf6 3. d4 exd4 4. e5 Pe4 5. Dxd4 d5 6. exd6 e.p. Pxd6 7. Lg5 Pc6 8. De3+ Le7 9.Pbd2 0-0 10. 0-0-0 Te8 11. Kb1(=)

Of: 1. e4 e5 2. Pf3 Pf6 3. d4 ed4 4. e5 Pe4 5. Dd4 d5 6. ed6 Pd6 7. Lg5 Pc6 8. De3 Le7 9.Pbd2 0-0 10. 0-0-0 Te8 11. Kb1(=)