Index van onderwerpen
Index van onderwerpen in de Regels voor het Schaakspel
Het getal achter het onderwerp verwijst naar het artikel van de Regels waarin het voor het eerst genoemd wordt.
50 zettenregel: 5.2e. Een speler mag remise claimen als de laatste 50 zetten door beide spelers zijn voltooid zonder dat er een pion is verplaatst en niets is geslagen.
75 zettenregel: 9.6b. De partij is remise als de laatste 75 zetten door beide spelers zijn voltooid zonder dat er een pion is verplaatst en niets is geslagen.
aanval: 1.2. Een stuk wordt aangevallen door een stuk van de tegenstander als die het stuk kan slaan op zijn veld.
afbreken: 8.1. In plaats van het spelen van de partij in één sessie, wordt de partij tijdelijk stopgezet en op een later tijdstip voortgezet.
afgegeven zet: E. Wanneer een partij wordt afgebroken geeft de speler zijn volgende zet af in een envelop.
algebraïsche notatie: 8.1. Het vastleggen van de zetten gebruikmakend van a-h en 1-8 op het 8x8 bord.
analyse: 11.3a. Als een of meer spelers zetten doen op een bord met het doel de beste voortzetting te vinden.
arbiter: Voorwoord. De persoon die verantwoordelijk is er voor te zorgen dat het wedstrijdreglement wordt nageleefd.
assistent: 4.9. Iemand die op verscheidene manieren kan helpen om de wedstrijd soepel te laten verlopen.
beeldscherm: 6.13. Een elektronische weergave van de stelling op het bord.
begin van de zitting: 6.7a. de start van de partij, tenzij het wedstrijdreglement anders bepaalt.
beoordelingsvrijheid van de arbiter: Er zijn ongeveer 39 gevallen in de Regels waar de arbiter zijn oordeel over moet geven.
beroep: 11.10. Normaal gesproken heeft een speler het recht te protesteren tegen een beslissing van de arbiter of de organisatie.
bord: 1.1. Kort woord voor schaakbord.
bordschaak: Inleiding. De Regels hebben alleen betrekking op deze vorm van schaken, geen internet, noch correspondentie, enzovoort.
Bronstein-tijdsinstelling: 6.3b. Zie niet-opsparende tijdsinstelling.
Chess960: F. Een variant van schaken waar de stukken op de achterste rij in een van de 960 mogelijke ongelijksoortige posities staan opgesteld.
claim: 4.8. De speler kan bij verschillende situaties een claim indienen bij de arbiter.
damevleugel: F3. De verticale helft van het bord waarop de dame staat bij het begin van de partij.
demonstratiebord: 6.13. Een weergave van de stelling op het bord waarvan de stukken met de hand worden verplaatst.
diagonaal: 2.4. Een van een bordrand naar een aanliggende rand lopende rechte lijn van velden van dezelfde kleur.
dode stelling: 5.2b. Beide spelers kunnen onmogelijk de koning van de tegenstander mat zetten met welke reeks van reglementaire zetten dan ook.
en passant: 3.7d. Zie het betreffende artikel voor een uitleg. Genoteerd als e.p..
Fischer-modus: Zie opsparende tijdsinstelling.
gedaan: 1.1. Een zet wordt gezegd te zijn gedaan, wanneer het stuk is verplaatst naar zijn nieuwe veld, de hand het stuk heeft losgelaten en het geslagen stuk, indien aanwezig, is verwijderd van het bord.
gehandicapt: 6.2e. Een situatie, veroorzaakt door bijvoorbeeld een fysieke of geestelijke beperking, die leidt tot een gedeeltelijk of volledig verlies van de mogelijkheid om schaakhandelingen uit te voeren.
handicap: Zie gehandicapt.
ik zet recht: Zie j’adoube.
increment: 6.3. Een hoeveelheid tijd (van 2 tot 60 seconden) die toegevoegd wordt voor het doen van een zet. Dit kan toegepast worden bij een niet-opsparende tijdsinstelling of een opsparende tijdsinstelling.
indrukken van de klok: 6.2a. De handeling van het indrukken van de knop of hendel op een schaakklok die het uurwerk van de speler stopt en dat van zijn tegenstander aan de gang brengt.
ingrijpen: 12.7. Je ergens mee bemoeien om het resultaat te beïnvloeden.
j’adoube: 4.2. Kenbaar maken dat de speler een stuk recht wil zetten, zonder de intentie er een zet mee te doen.
klok: 6.1. Een van de twee uurwerken.
koningsvleugel: F3. De verticale helft van het bord waarop de koning staat bij het begin van de partij.
kwaliteit: Wanneer de ene speler een toren is kwijtgeraakt en de ander een loper of paard is kwijtgeraakt.
licht stuk: Loper of paard.
lijn: 2.4. Een verticale kolom van acht velden op het schaakbord.
mat: 1.2. Afkorting van schaakmat.
mobiele telefoon: 11.3b.
monitor: 6.13. Een elektronische weergave van de stelling op het bord.
niet-opsparende tijdsinstelling (Bronstein): 6.3b. Iedere speler krijgt een basisbedenktijd toegewezen en krijgt bij elke zet een vooraf afgesproken hoeveelheid extra tijd. Van de basisbedenktijd gaat pas tijd af nadat deze extra tijd verstreken is. Als de speler zijn klok indrukt voordat de extra tijd verstreken is, zal zijn basisbedenktijd niet wijzigen.
normale manier: G5. Op een positieve manier spelen met het doel te winnen; of met een stelling waarin het reëel is dat gewonnen kan worden op een andere manier dan door vlagval.
notatieformulier: 8.1a. Een vel papier met ruimte voor het noteren van de zetten.
Dit kan ook elektronisch gebeuren.
nultolerantie: 6.7a. De verzuimtijd is 0 minuten.
onreglementair: 3.10c. Een stelling of zet die niet toegestaan is door de Regels voor het Schaakspel.
opgeven: 5.1b. Waar een speler eerder opgeeft, dan door te spelen tot hij mat gezet wordt.
opsparende tijdsinstelling (Fischer): 6.3b. Als een speler voor elke zet extra tijd krijgt (vaak 30 seconden).
organisator: 8.3. De persoon verantwoordelijk voor de locatie, data, prijzengeld, uitnodigingen, toernooivorm, enzovoort.
pat: 5.2a. Indien de aan zet zijnde speler geen reglementaire zet heeft en zijn koning niet schaak staat.
promotie: 3.7e. Wanneer een pion de achtste rij bereikt en wordt vervangen door een nieuwe dame, toren, loper of paard van dezelfde kleur.
promotieveld: 3.7e. Het veld waar een pion op komt wanneer die de achtste rij bereikt.
punten: 10.1. Normaal behaalt een speler 1 punt voor een overwinning, een ½ punt voor remise en 0 punten voor verlies. Een alternatief is 3 punten voor een overwinning, 1 punt voor remise en 0 punten voor verlies.
rapidschaak: A. Een partij waarbij de bedenktijd van iedere speler meer dan 10 minuten is, maar minder dan 60.
reglementaire zet: Zie artikel 3.10a..
reglementair winst of verlies: 10.1. Een winst- of verliespartij zonder gevolgen voor de rating. remise: 5.2. Als de partij beëindigd is zonder een winnaar.
Remiseaanbod/-voorstel: 9.1b. Als een speler remise aanbiedt/voorstelt aan zijn tegenstander. Dit wordt op het notatieformulier genoteerd met het teken (=).
rij: 2.4. Een horizontale reeks van acht velden op het schaakbord.
rokeren: 3.8b. Een koningszet in de richting van een toren. Zie het artikel. Genoteerd als 0-0 voor rokeren aan de koningszijde en 0-0-0 voor rokeren aan de damezijde.
ruil: Wanneer een speler een stuk slaat van dezelfde waarde als het stuk dat van hem teruggeslagen wordt.
ruimte grenzend aan het speelgebied: Een aan het spelersgebied, niet tot het spelersgebied behorende, grenzende ruimte. Bijvoorbeeld de ruimte voor toeschouwers.
schaak: 3.9. Als een koning door één of meer stukken van de tegenstander wordt aangevallen. Genoteerd als +.
schaakbord: 1.1. Het rooster van 8x8, zoals in 2.1.
schaakklok: 6.1. Een klok met twee uurwerken die met elkaar verbonden zijn.
schaakmat: 1.2. Als de koning wordt aangevallen en de aanval kan niet afgeslagen worden. Genoteerd als ++ of #.
schaakspel: De 32 stukken op het schaakbord.
slaan: 3.1. Als een stuk verplaatst wordt van zijn veld naar een veld dat bezet is door een stuk van de tegenstander, wordt het laatste stuk van het bord gehaald. Zie ook artikel 3.7d. Genoteerd als x.
snelschaken: B. Een partij waarin elke speler in totaal 10 minuten of minder bedenktijd heeft.
speelruimte: 11.2. De plaats waar de partijen van een wedstrijd worden gespeeld.
spelersgebied: 11.2. De ruimten waar de spelers mogen komen tijdens de wedstrijd.
sportief spel: 12.2a. Wanneer er recht gesproken moet worden, moet soms een eigen oordeel in overweging genomen worden, als de arbiter vindt dat de Regels onvoldoende uitkomst bieden.
standaardschaak: Een partij waar de bedenktijd van iedere speler minstens 60 minuten is.
straffen: 12.9. De arbiter kan straffen uitdelen zoals in oplopende volgorde van zwaarte vermeld in artikel 12.9.
stuk: 2. 1. Een van de 32 figuren op het bord. Of: 2. Een dame, toren, loper of paard.
tijdcontrole: 6.4. 1. De beschrijving van de aan de speler toegewezen tijd. Bijvoorbeeld: 40 zetten in 90 minuten gevolgd door alle overige zetten in 30 minuten, plus 30 seconden increment vanaf zet 1. Of 2. Een speler heeft 'de tijdcontrole gehaald’, als hij bijvoorbeeld 40 zetten heeft voltooid binnen 90 minuten.
tijdsperiode: 6.3a. Een gedeelte van de partij waarin de spelers een aantal zetten of alle zetten binnen een bepaalde tijd moeten voltooien.
toeschouwers: 11.4 en 12.7. Mensen, anderen dan arbiters of spelers, die de partijen bekijken. Dit geldt ook voor spelers die hun partijen hebben beëindigd.
toezien: 12.1. Aanschouwen of controleren.
uitleg: 11.9. Een speler heeft het recht om uitleg te krijgen over een artikel.
uitslag: 8.7. Gewoonlijk is de uitslag 1-0, 0-1 of ½-½. In uitzonderlijke omstandigheden kunnen beide spelers verliezen (artikel 11.8), of de een scoort ½ en de ander 0. Voor niet gespeelde partijen worden de scores aangegeven met +/- (Wit wint reglementair), -/+ (Zwart wint reglementair), -/- (beide spelers verliezen reglementair).
versneld beëindigen: G1. De laatste periode van een partij waarin de speler alle resterende zetten moet voltooien in een eindige tijd.
verzuimtijd: 6.7a. De tijd die een speler te laat mag komen om reglementair verlies te voorkomen.
vlag: 6.1. Het hulpmiddel dat laat zien wanneer een tijdsperiode verstreken is.
vlagval: 6.1. Wanneer de aan de speler toegekende bedenktijd is verstreken.
voltooide zet: 6.2a. Als een speler zijn zet heeft gedaan en daarna zijn klok ingedrukt heeft.
wedstrijdreglement: 6.7a. Op verschillende punten in de Regels zijn er keuzemogelijkheden. Het wedstrijdreglement moet aangeven welke keuzen zijn gemaakt.
wit: 2.2. 1. Er zijn 16 licht gekleurde stukken en 32 velden, genaamd wit. Of 2. Wanneer het met een hoofdletter staat verwijst het ook naar de speler met de witte stukken.
zet: 1.1. 1. 40 zetten in 90 minuten verwijst naar 40 zetten door elke speler. Of 2. aan zet zijn geeft aan wie het recht heeft de volgende zet te doen. Of 3. Wits zet verwijst naar de enkele zet van Wit.
zetherhaling: 5.2d. 1. Een speler mag remise claimen als dezelfde stelling drie keer voorkomt. 2. Een partij is remise als na vijf opeenvolgende zetherhalingen dezelfde stelling vijf keer voorkomt.
zettenteller: 6.10b. Een hulpmiddel van een schaakklok dat kan worden gebruikt om het aantal keren te registreren dat de klok is ingedrukt door elke speler.
zitting: 6.7a. de start van de partij, tenzij het wedstrijdreglement anders bepaalt. zwart: 2.2. 1. Er zijn 16 donker gekleurde stukken en 32
zwarte velden. Of 2. Met een hoofdletter verwijst het naar de speler met de zwarte stukken.