Artikel 5: Het einde van de partij
5.1
a. De partij is gewonnen door de speler die de koning van zijn tegenstander heeft matgezet. Dit beëindigt de partij onmiddellijk, onder voorwaarde dat de zet waarmee de matpositie werd bereikt in overeenstemming is met artikel 3 en de artikelen 4.2 - 4.7.
b. De partij is gewonnen door de speler wiens tegenstander verklaart dat hij opgeeft. Dit beëindigt de partij onmiddellijk.
5.2
a. De partij is remise als de aan zet zijnde speler geen reglementaire zet kan doen en zijn koning niet schaak staat. Men zegt dat de partij in ‘pat’ eindigt. Dit beëindigt de partij onmiddellijk, onder voorwaarde dat de zet waarmee de patstelling werd bereikt in overeenstemming is met artikel 3 en de artikelen 4.2 - 4.7.
b. | De partij is remise als een stelling is ontstaan waarin geen van beide spelers |
de koning van zijn tegenstander mat kan zetten met welke reeks van reglementaire zetten dan ook. Men zegt dat de partij in ‘een dode stelling’ eindigt. Dit beëindigt de partij onmiddellijk, onder voorwaarde dat de zet waarmee de dode stelling werd bereikt in overeenstemming is met artikel 3 en de artikelen 4.2 - 4.7.
c. | De partij is remise als beide spelers dit tijdens de partij overeenkomen. Dit beëindigt de partij onmiddellijk. |
d. | De partij kan remise worden verklaard als een identieke stelling tenminste voor de derde maal op het punt staat op het schaakbord te verschijnen of is verschenen (zie artikel 9.2). |
e. | De partij kan remise worden verklaard als tijdens de laatste vijftig opeenvolgende zetten door beide spelers geen pion is verplaatst en niets is geslagen (zie artikel 9.3). |